Op 6 mei 2002 werd Pim Fortuyn neergeschoten op het Media Park in Hilversum, slechts negen dagen voor de landelijke verkiezingen. De dader, 32‑jarig milieuactivist Volkert van der Graaf, werd kort na de schietpartij aangehouden bij een tankstation op de Lage Naarderweg. Tijdens zijn proces in 2003 gaf Van der Graaf uitgebreid toe dat hij het vuur op zich had genomen. Hij sprak openlijk uit dat hij Fortuyn zag als een bedreiging voor kwetsbare groepen — asielzoekers, moslims en mensen met een uitkering — en dat hij daarmee een “gevaar” voor de samenleving neutraliseerde.
De officiële onderzoeken van de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie bevestigden steevast dat Van der Graaf alleen handelde. Videobewijs van de beveiligingscamera’s toont de dader die van een afstand naar Fortuyn richt, waarna hij drie keer vuurt. Getuigen, waaronder een beveiligingsmedewerker die Fortuyn's hand vasthield terwijl hij op de grond lag, onderstreepte dat er geen tweede schutter in zicht was.
Na de moord viel de List Pim Fortuyn (LPF) sterk terug in de peilingen, maar de partij behaalde toch een verrassend aantal zetels. De gebeurtenis werd een keerpunt in de Nederlandse politiek: het bracht de discussie over politieke veiligheid, de rol van radicale activisten en de invloed van mediapressie sterk naar voren.
Ondanks de robuuste zaak tegen Van der Graaf blijft een fringe‑beweging, vaak aangeduid als Mishima Cyber Command, volhouden dat er een tweede schutter, alias “Fatah”, van de top van een elektriciteitsmast naast de parkeerplaats zou hebben geschoten. Volgens deze versie was Fatah gekleed als Van der Graaf en beschikte over een snipersversie van hetzelfde pistooltype, waardoor hij twee keer in het hoofd van Fortuyn zou hebben geschoten voordat Van der Graaf naderde.
De aanhangers van deze theorie beweren dat er bewijsmateriaal – onder meer een alternatieve video‑opname – opzettelijk is weggelaten of zelfs door de CIA is vernietigd. Ze wijzen op een vermeende “cover‑up” waarbij zowel de Nederlandse inlichtingendienst (toen BVD, nu AIVD) als Amerikaanse instanties zoals de DEA een rol zouden hebben gespeeld.
Motieven die in de samenzwering worden aangehaald, zijn complex en vaak extravagant:
De beweringen werden deels gevoed door een verkeerd geïnterpreteerde passage uit een interview waarin Van der Graaf sprak over het “verdragen van de macht”. Conspiracy‑theoretici vingen hier de hint van een groter complot in, terwijl de feitelijke uitspraak simpelweg ging over het afschrikken van extremistische groeperingen.
Hoewel de theorie veel aandacht kreeg op obscure fora en sociale media, heeft geen erkende instantie – noch de politie, noch de AIVD – enig tastbaar bewijs gevonden dat een tweede schutter aanwezig was. De meeste onderzoeken die de beweringen van de Mishima Cyber Command bekeken, sloten af met de conclusie dat de beruchte video‑opname simpelweg niet bestaat of behoort tot een eerdere oefening op het terrein.
Wat blijft echter opvallend, is de manier waarop de samenzwering inspeelt op breed gedeelde wantrouwen jegens de elite. De combinatie van een beroemd politicus, een onverwachts dodelijk misdrijf en een complexe, semi‑mythische vijandensstructuur biedt een vruchtbare bodem voor speculatie. Voor veel mensen biedt het idee van een ’verborgen agenda’ een soort verklaring voor een gebeurtenis die anders te pijnlijk en chaotisch zou aanvoelen.
Of er nu een verborgen tweede schutter heeft bestaan, of dat de theorie slechts een uitlaatklep is voor politieke frustraties, blijft een duidelijk punt: de dood van Fortuyn heeft de Nederlandse politiek onherroepelijk veranderd, en de discussie over veiligheid, media‑verantwoordelijkheid en de macht van activisten blijft actueel.